Handboek natuurkundedidactiek

Onlangs (januari 2017) kwam het Handboek natuurkundedidactiek uit (http://www.natuurkundedidactiek.nl/).

Een mooie verzameling onderwerpen waar veel voor mij bekende namen (en ook veel onbekende namen) langskomen als auteur van bepaalde onderdelen.

Voor nu een kort citaat over een onderwerp waarover we op school regelmatig discussie hebben.

“In alle schoolvakken speelt het leren van vakbegrippen en -redeneringen een rol. Volgens de psychologische theorie van het constructivisme -voor zover vakdidactisch relevant- kunnen begrippen en redeneerwijzen niet worden overgedragen van de leraar naar de leerling, maar moeten leerlingen deze kennis zelf ontwikkelen op basis van de al aanwezige kennis (Ausubel, 1968). Ze kunnen daarbij geholpen worden door de leeromgeving die de leraar aanbiedt: informatie en discussies over betekenissen en ervaringen die voor de begrippen van belang zijn.

Uit vakdidactisch onderzoek is bekend dat, als het om begripsontwikkeling gaat, onderwijs minder succesvol is dan wordt gedacht of gehoopt. Leerlingen leren wel de vaktermen te gebruiken, maar de betekenis die ze eraan toekennen verschilt vaak van de geaccepteerde natuurwetenschappelijke betekenis. Dat komt tot uiting in begripsproblemen: veel leerlingen geven heel andere dan de gewenste antwoorden als hen begripsvragen worden voorgelegd. Ze blijken dan vast te houden aan begrippen en redeneringen die voortkomen uit hun alledaagse ervaringen.”

De actieve werkhouding van leerlingen om dit goed voor elkaar te krijgen ontbreekt regelmatig. Met tegenvallende resultaten als gevolg.

Groepen leerlingen in een klas

Leerlingen in een klas worden op verschillende momenten op verschillende manieren gegroepeerd. Bij de gymles worden jongens en meisjes apart gehouden (in ieder geval bij het bij het omkleden), bij het plannen van een les wordt het belangrijk waar leerlingen vandaan komen om eventuele voorkennis in te schatten (in mijn 4 havo klas kwamen leerlingen soms uit 3 havo, maar ook uit 3 vwo of 4 vmbo-T, of 4 havo (zittenblijvers) of uit 4 vwo), soms worden leerlingen gegroepeerd op werkhouding, of interesse, of …

Ralf van Griethuijsen constateert dat er grote groepen leerlingen zijn die gedemotiveerd raken in de bètavakken doordat ze niet het lesmateriaal krijgen dat bij hen past (De Ingenieur, april 2015, p3). Van Griethuijsen is op 11 maart 2015 gepromoveerd. Zijn proefschrift gaat over de relatie tussen bètaonderwijs en de interesse van leerlingen in natuurwetenschappen.

De groepen die hij definieert zijn de volgende vier (bij leerlingen van 10-14 jaar):

  1. leerlingen die enthousiast zijn over bètawetenschappen en hier alles over willen weten;
  2. leerlingen die geïnteresseerd zijn in de activiteiten de gerelateerd zijn aan wetenschap (proefjes doen);
  3. leerlingen die niet geïnteresseerd zijn in exacte wetenschappen (of heeft hier zelfs een hekel aan hebben);
  4. leerlingen die geen duidelijk idee hebben van wat de natuurwetenschappen nu eigenlijk inhouden.

Van Griethuijsen geeft aan dat we moeten uitkijken voor stereotypering maar ziet dat er in de eerst groep vooral jongens zitten, de derde groep zijn het vooral meisjes.

In de vierde groep zitten zowel jongens als meisjes en bevat bijna de helft van de klas.

Uit zijn onderzoek blijkt dat veel docenten zich richten op leerlingen in groep 1. Leerlingen die toch al geïnteresserd zijn. Docenten voelen vaak de noodzaak om “iedereen op dezelfde manier les te geven” terwijl daar geen duidelijk noodzaak voor is. Deze aanpak zal bij veel leerlingen leiden tot demotivatie wat uiteindelijk een negatief resultaat oplevert. Door leerlingen gedifferentiëerd lesmateriaal te geven kan deze demotivatie verminderen. De ene leerling zoekt theoretische verdieping terwijl een andere leerling een experiment uitvoert.

Van Griethuijsen besluit zijn stukje in De Ingenieur als volgt:

als we willen dat meer jongeren kiezen voor een exacte studie, moeten we ophouden leerlingen te behandelen als een homogene groep.

Abandon the traditional passive-student lecture

De tweede bel is gegaan. De meeste leerlingen zitten in de klas, sommigen lopen nog rond. Ik zet de waterkoker aan omdat warm water altijd handig is voor proefjes over warmte. En zet ook de pan met water maar op het vuur. Ik sluit de brander aan voor het geval iemand die wil gebruiken. Op een kar staan kratjes met materiaal waarvan ik er paar op tafel zet. De les lijkt niet te willen beginnen. De pauze moet er eerst nog even uit gepraat worden.

Na een paar minuten vraagt een groepje leerlingen of ze proef vijf punt drie mogen doen. En dan gaat het ineens snel. Iedereen realiseert zich dat er iets moet gebeuren. “Waar waren we ook alweer?” Het groepje dat “vijf punt drie” wil doen pakt de spullen uit de krat waar “5.3” opstaat en gaat weer zitten. Ze zitten met hun mobiel in de hand en bekijken de opdracht nog eens goed. Ze hebben het duidelijk niet voorbereid maar gaan toch aan de slag.

Het is een eenvoudig practicum. De dompelaar wordt aangesloten op het lichtnet en verwarmt het water. Door het warme water wordt de lucht in het flesje warm en de lucht zet uit. Het water in de buis wordt door de lucht omlaag gedrukt. Vijf minuten maximaal om te meten als je weet wat je aan het doen bent. Het duurt lang voor ze er uit zijn en willen gaan meten. Ik neem nog even de veiligheidsafspraken door en zet de spanning aan. Het gaat voorspoedig. Het water gaat langzaam omlaag. De buis gaat zelfs bellen blazen. Hi hi. “Iets te ver door gegaan meester”. De dompelaar gaat uit, het water wordt vervangen door koud water, de buis weer gevuld. En nu nog een keer. Deze keer stoppen ze voor de buis leeg is en noteren de gegevens. Het is inmiddels bijna tijd. Nog even wat rekenen.

“Meester hoe weten we hoe warm het water is geworden?”

“Misschien kan je dat meten?”

“Met een thermometer?”

“Ja, dat zou kunnen.”

Boze gezichten. Waarom lag die thermometer er dan niet gewoon bij? Waarom moet die apart gehaald worden? Dan is het tijd om op te ruimen. Volgende les weer verder.

De les erna start het groepje sneller op. Ze weten inmiddels wat ze moeten doen. Opstelling klaargezet, thermometer er bij gepakt. Start gegevens noteren, verwarmen, eindgegevens noteren. Het gaat best snel zo. Ik hoor het gesprek gaan. Het water is 21 cm gezakt. Maar wat kan je daar nu mee? Wat moeten we eigenlijk uitrekenen? We hebben veel te veel variabelen in de formule. Hier kunnen we niets mee.

“Meester, we weten de temperatuur en het volume wordt gevraagd maar wat is de druk?”

“Als je de druk nodig hebt moet je hem meten of zorgen dat hij niet verandert.”

“????”

Hier moet nog wat over worden nagedacht. Totdat blijkt dat de buis met de liniaal los zit en opgetild kan worden zodat de druk gelijk gehouden kan worden aan de luchtdruk buiten het systeem. Hierop volgen wat krachttermen en de opstelling wordt gereed gemaakt voor nog een keer meten.

Nu gaat het beter. De temperatuur wordt gemeten en de druk wordt gelijk gehouden. Het volume wordt groter dus de buis moet steeds wat verder omhoog getrokken worden.

Het einde nadert. Ze kunnen nu twee situaties vergelijken met een verschillende temperatuur en een gelijkblijvende druk. Het volume wordt 24 cm groter. Het duurt nog lang voor de leerlingen er achter komen dat [cm] geen maat is voor een volume. En dat de buisdiameter ook nog gemeten moet worden. Na twee lessen zijn de gegevens eindelijk boven tafel. “De berekening maken we thuis wel”.

De leerlingen zijn 90 minuten bezig geweest met een relatief simpel proefje. En dan komt de vraag of het rendement dan wel groot genoeg is geweest. Kan het niet sneller? Als de leerlingen de proef hadden voorbereid zeker. Maar dan nog hadden ze bepaalde stappen niet vanzelf goed gemaakt. Misschien had ik als docent het beter moeten voordoen. Een soort stappenplan maken waardoor er niets vergeten wordt.

We denken dat de leerlingen uiteindelijk meer leren van “hands-on laboratory experience with concrete physical systems” (1). Misschien wel meer dan bij een voorgekookt practicum. En, misschien, hebben de leerlingen ook geleerd dat je in de les efficiënter werkt als je weet wat je wil gaan doen.

We hebben er voor gekozen om de leerlingen 4V in de 2e periode bij Natuurkunde hun eigen route af te laten leggen. We zijn afgestapt van “the traditional passive-student lecture” (1). De leerlingen maken hun eigen planning en kiezen zelf welke weg ze willen bewandelen. De theorie die van belang is is bekend, er staan practica klaar voor wie wil, er zijn belangrijke opgaven die ze kunnen maken en ook nog oefenopgaven voor het geval het lastig is en alles met antwoorden en uitwerkingen. Alles is online te vinden en kan op een mobiel worden bekeken (op de methode site van de uitgever en http://praktischbezig.nl).

We sturen vooral het proces. We zorgen voor lessen waarin practica gedaan kunnen worden, er is ruimte voor vragen over opgaven in het boek, er is tijd voor overleg tussen leerlingen. Het heeft wel iets weg van een les O&O of NLT waarin leerlingen vooral zelfstandig diepgang moeten zoeken. Voor ons als docent is het vooral hard werken vooraf om er heel relaxed bij te kunnen lopen tijdens de les.

Bron:

(1) Hake, R.R. 2004. “The Arons Advocated Method,” submitted to the American Journal of Physics on 24 April 2004, waarin Richard Hake de werkwijze van Arnold Arons toelicht.

Feedback geven op leerlingpresentaties

Een paar weken geleden hebben 5V leerlingen presentaties gegeven als afsluiting van een project. De leerlingen hadden in groepjes samen wel 200 tot 300 uur aan een onderzoek of ontwerp gewerkt, de resultaten in een mooi verslag verwerkt en dan moeten ze proberen om in 10 minuten de essentie van al het werk samen te vatten.

De presentaties zaten meestal netjes in elkaar. De leerlingen maken een Powerpoint presentatie of een Prezi en vertellen hun verhaal. En hoewel het allemaal keurig in elkaar zat was er na afloop toch een wat onbestemd gevoel. De presentaties waren niet … niet … ehhh tsja wat was er eigenlijk niet. Met een rubric in de hand hadden ze het allemaal best goed gedaan. En toch was daar het onbestemde gevoel.

Na afloop komen we tot de volgende bevindingen. En dat was natuurlijk niet voor elk groepje en/of niet voor elk groepje in dezelfde mate.

  • Leerlingen vertellen vooral over het proces. Ze geven vrij chronologisch aan welke stappen ze doorlopen hebben van onderzoeksvraag tot conclusie.
  • De leerlingen werken niet overdreven met bullet points, maar hadden toch wel veel en soms onnodige tekst op de dia’s staan.
  • Leerlingen vertellen wel wat ze onderzocht hebben maar geven niet aan wat ze uit een onderzoek hebben meegenomen.

Nu we scherper hadden wat we verbeterd willen zien bij een volgend project komt de vraag hoe we leerlingen dat moeten vertellen.

We besluiten om de leerlingen in de eerste les na de presentaties de volgende opdracht te geven:

Bekijk één van de volgende twee TED talks. Denk dan nog eens terug naar je eigen presentatie. Noteer wat je opvalt. De komende les praten we hier met elkaar over, bespreken we jullie presentatie en hoor je welk cijfer we gegeven hebben.

Bron: http://www.ted.com/talks/krista_donaldson_the_80_prosthetic_knee_that_s_changing_lives.html

Bron: http://www.ted.com/talks/janette_sadik_khan_new_york_s_streets_not_so_mean_any_more.html

Leerlingen komen vervolgens heel scherp tot het inzicht waarom deze presentaties anders zijn. En wat zij daar van vinden. Een selectie uit de opmerkingen:

  • begin interessant, dan heb je altijd de aandacht
  • veel voorbeelden uit de praktijk
  • veel foto’s/beeldmateriaal
  • duidelijk verstaanbaar
  • goed tempo in het verhaal
  • goede opbouw
  • er relaxed bij staan
  • emotie in verhaal brengen
  • enthousiasme (“ze gaf er om”)
  • spreken vanuit overtuiging
  • minder slides
  • weinig tekst gebruiken op slides
  • vloeiend verhaal maken
  • conclusie is veelal een reactie op een anekdote aan het begin
  • emotie in het verhaal
  • filmpjes (kort) als het kan
  • humor
  • “persoonlijk contact” met publiek (knap gedaan!)
  • spreker heeft ruimte om zich heen op podium
  • geen inhoudsopgave direct beginnen met probleem
  • wist waar ze het over had
  • nadruk op de juiste momenten (weten wat belangrijk is)
  • veel data beschikbaar hebben en het juiste gebruiken
  • alleen plaatjes en illustraties (geen tekst)
  • beeldscherm voor de spreker zodat je niet steeds hoeft om te kijken
  • humor en toch serieus
  • raam open zetten (komt niet direct uit TED)
  • positief
  • leuk verteld
  • boeiend verteld
  • duidelijk verhaal voor publiek
  • praten vanuit herkenning

Nadat deze gedachten allemaal al op tafel lagen was het makkelijker om de leerlingen feedback te geven op hun eigen presentatie. Veel punten hebben ze nu zelf ook al gesignaleerd. We praten wat over hun presentatie en geven bij iedereen enkele punten ter overweging:

  • maak gebruik van het STARR-model om situaties te beschrijven (in de TED talks doen ze dat heel mooi)
  • noem van (voor)onderzoeken alleen bruikbaar resultaat als dat nuttig of nodig is
  • richt je presentaties vooral op je (eind)product en niet zozeer op het proces.
  • geef je dia’s geen titels (het woord “Conclusie” met daaronder de conclusie)

Het terug kijken van de leerlingen is uitzonderlijk goed gegaan. Ik ben trots op de kritische manier waarop de leerlingen hun eigen werk bekijken. Zoals ik er nu naar kijk denk ik dat de feedback op deze manier tot goede verbeteringen zal leiden bij een volgende presentatie. Over een paar maanden zijn er weer presentaties gepland. Ik ben benieuwd.

Weblog voor begeleiden stage

Nu de Maatschappelijke stage daadwerkelijk doorgaat komt het besef dat het nog een hele klus wordt om de leerlingen zinvolle plekken te laten vinden en om ze daadwerkelijk te begeleiden. Met 30 uur stage lopen kan je de leerlingen ook niet allemaal bezoeken (althans met 30 leerlingen mag je er dan niet te lang over doen).

Een weblog kan dan uitkomst bieden. Zowel bij het aansturen van het hele proces op een manier waarop ook ouders op de hoogte kunnen zijn (met RSS feeds of email notificaties), als bij het begeleiden van de leerlingen zelf.

Op de website Digitale Didactiek staat het IDEE “Weblog voor het begeleiden van een (buitenlandse)stage” met veel tips over het gebruik van een weblog bij stages. Het bericht is al enkele jaren oud maar bevat nog steeds veel nuttige tips. Bijvoorbeeld:

Voor eerste indruk: Maak 5 foto’s (bijvoorbeeld van je werkplek) die kenmerkend zijn voor je stagebedrijf. Licht deze toe.

Een stage weblog is niet nieuw (zoekterm “stage opdracht” geeft veel hits tot wel 10 jaar terug) maar wordt ook nu nog regelmatig gebruikt.

Bijvoorbeeld: Kelly op blogspot.com of Michiel op WordPress.com. Het maakt niet uit welke weblog de leerling kiest/gebruikt ze hebben allemaal vergelijkbare mogelijkheden. Misschien dan een school de weblog software liever in school wil plaatsen maar dat is ook geen probleem (bijvoorbeeld met WordPress die de software als OpenSource aanbiedt en geschikt is voor een multi user versie).

Als je als begeleider/mentor/docent het voordeel ziet van communiceren via een weblog en de leerlingen bijtijds leert hoe het werkt dan heb je, denk ik, snel een goed werkend en betrouwbare manier om met leerlingen te communiceren over hun stage.

Weblog voor je (mentor)klas

Dit bericht staat al een tijdje als concept te wachten. Een weblog voor je (mentor)klas lijkt zo’n logische stap, maar heldere voorbeelden in het voortgezet onderwijs zijn moeilijk te vinden. In het primair onderwijs worden weblogs vaker gebruikt. Misschien hebben docenten in het voortgezet onderwijs andere manieren om te communiceren (elektronische leeromgevingen, mail). Worden in het basisonderwijs vaak leerling opdrachten (tekeningen en dergelijke) online gezet, in het voortgezet onderwijs gebeurt dat veel minder. Het kan zijn dat leerlingen zelf een weblog of iets dergelijks hebben of dat de leerlingen hun opdrachten in een besloten omgeving (ELO) plaatsen.

Maar in de serie berichten over het gebruik van een weblog kan de weblog voor de klas niet ontbreken. Een weblog is een goed hulpmiddel om te communiceren met leerlingen van je (mentor)klas. Of met de ouders van de leerlingen. Een WordPress weblog kan ook gesloten worden waarbij er 35 personen toegang kunnen krijgen tot de weblog (bij de gratis versie, met bijbetalen onbeperkt). Ook kunnen berichten voorzien worden van een wachtwoord. En als het wachtwoord gelijk is voor verschillende berichten of bladzijden dan gaan ze allemaal open na het invoeren van het wachtwoord. In de RSS feed of het mail abonnement staat dan bijvoorbeeld als titel: “Beveiligd: Programma excursie Leiden” en is de inhoud pas te zien als het wachtwoord is ingevoerd. Als de titels zinvol gekozen worden (en iedereen het wachtwoord onthoudt) dan werkt dit prima.

Tom Barrett heeft een Google Docs presentatie over (tot nu toe) 37 ideeën om een Klas Weblog te gebruiken.  De presentatie kan door iedereen aangepast worden.

Enkele ideeën:

  • maak een foto van je klaslokaal en leg uit waarom het er zo uit ziet
  • publiceer werk van leerlingen
  • publiceer de klasregels
  • publiceer opdrachten
  • publiceer handleidingen (bijvoorbeeld: hoe maak je een verslag)
  • maak een vragenketting
  • geef informatie over aankomende activiteiten

Een weblog geeft een makkelijk toegankelijk online platform voor het gebruik met een klas. Enkele voorbeelden:

Soms wordt ook een wiki gebruikt om gegevens van en voor de klas te delen via internet, zo gebruikt Elke Das een (gratis) wiki van pbworks voor haar groep 8 klas.

Ordeverstoorders

Ordeverstoorders heb je overal. Op straat, in de bus, op school, in de kerk, tijdens een presentatie, …  Coach jezelf zet het begrip orde in de klas op volgorde: orde, niet-orde en wanorde.

Er heerst orde in een klas als alle leerlingen betrokken zijn bij activiteiten waarvan zij leren wat wenselijk wordt geacht.

Niet-orde is een situatie in een klas waarbij een beperkt aantal leerlingen anderen belemmeren betrokken te zijn bij de bovengenoemde activiteiten.

Als de situatie in de klas zodanig is dat er geen mogelijkheid meer bestaat om leerlingen bij de bovengenoemde activiteiten te betrekken spreken we van wanorde.

Olivia Mitchell geeft tips over het omgaan met orde verstoringen tijdens een presentatie.

  1. Beheers je eigen emoties
  2. Laat de ordeverstoorder zijn zegje doen
  3. Vat de ordeverstoorder samen voor je reageert
  4. Reageer
  5. Bij frequente onderbrekingen: Observe, Affect, Request
  6. Het laatste redmiddel (vraag wat de toehoorders willen)

Hoewel er een groot verschil is tussen lesgeven aan een klas en het geven van een presentatie (kort of langdurige relatie met toehoorders, verplicht of vrijwillig aanwezig, ..) lijken de tips van Olivia ook in de klas goed gebruikt te kunnen worden.

Geef een moeilijke klas een cijfer.

Update: Chris Biffle heeft zijn website verhuisd naar http://wholebrainteaching.com/

Power Teaching (zie vorige post) gebruikt een simpele maar doeltreffende manier om aan te geven hoe moeilijk een klas is. Verdeel de leerlingen in 4 groepen, geef punten aan elke groep en bereken hoe moeilijk een klas is.

Chris Biffle verdeelt de leerlingen in de volgende vier groepen:

  • Alphas: These are your model students; they raise their hands for permission to speak, follow directions quickly, stay on task, and turn in neat work. Give yourself 4 points for each Alpha.
  • Go-Alongs: These students will usually “go along” with you; however, they sometimes fall short of being model students. Go-alongs usually, but not always, raise their hands for permission to speak, frequently follow directions quickly, usually stay on task, and, in general, turn in neat work. Give yourself 3 points for each Go-Along.
  • Fence Sitters: These students can go either way. One day they are close to being model students; the next day, you wonder what went wrong. Fence Sitters inconsistently raise their hands for permission to speak, often don’t stay on task, follow directions quickly or turn in neat work. Give yourself 2 points for each Fence Sitter.
  • Challenging Students: These students test your skill as a teacher. Challenging students rarely, if ever, raise their hands for permission to speak, follow directions (quickly or otherwise), stay on task, or turn in neat work. Give yourself 1 point for each Challenging Student.

[Bron: Power Teaching: Classroom Management]

Plaats de namen van de leerlingen snel in het schema. En bepaal de score. Zelf  deel ik het geheel nog door het aantal leerlingen om een betere vergelijking te krijgen tussen klassen. Maak de berekening bijvoorbeeld elke maand voor de klassen die je les geeft, of tijdens een klassenteam met alle docenten die les geven aan 1 klas. Kijk waar de verschillen zitten en wat je daar van kan leren.

Het is natuurlijk alleen een signalering. Zonder directe oplossingen. Maar het geeft wel enig houvast in het werken met moeilijke klassen. En dan vooral of ingezette acties leiden tot enige verbetering. Niet zozeer bij de individuele leerlingen, maar vooral bij de klas al geheel.

Update: Chris Biffle heeft zijn website verhuisd naar http://wholebrainteaching.com/